De Tour de France van de Leidsche Fietskoerier, deel 1, 2 & 3
De Leidsche Fietkoerier alias de Snokmaster alias Paul Munstege fietste vanuit Nederland naar de Cevennen om daar deel te nemen aan de reis ‘Standplaats Mont Aigoual’ 2021. En weer terug. Hieronder zijn relaas.
De Tour de France van de Leidsche Fietskoerier, deel 1
In het begin van de jaren 70 liet Wielergod Coppi zijn blik dwalen over twee opgroeiende zonen van een hoofdonderwijzer in een kleine forensengemeente ergens in de Bollenstreek van Zuid-Holland. De oudste was als door een visioen plotsklaps gebiologeerd door de wielersport en wilde op een goed moment per se een ‘reesfiets’ bezitten; zo een met een krom stuur en een derailleur zodat er over 5 versnellingen beschikt kon worden. Hij was een niet onverdienstelijke rechtsback bij de lokale voetbalclub, maar mede door zijn wielrennende oom uit Castricum en een amateurwielrenner; een vriend van de familie die zich ieder jaar omkleedde bij de onderwijsfamilie voor het plaatselijke kermiscriterium, was het wielervirus voorgoed gevestigd in zijn jonge brein. Was het toeval dat de twee zoons opgroeiden in de Sperwerstraat? Waarschijnlijk niet. Geschraagd door wielerliteratuur van een erkend schrijver en het verloop van deze verhalen, zal ik aantonen dat toeval niet bestaat.
De oudste zoon; Huub, vond een bijbaantje bij een lokale kweker, alwaar hij iedere week 20 gulden verdiende, die op zij werden gelegd voor de begeerde baikalblauwe Gazelle Sprinter. Na lang wikken en wegen was deze fiets het objectief geworden. De folder werd amechtig onder het hoofdkussen van het bed bewaard, zodat er stevig over gedroomd kon worden. De eerdergenoemde amateurwielrenner kon voor de levering zorgen, en toen eenmaal de Sprinter in de woonkamer stond te pronken was de ommekeer daar; het wielervirus zou de gehele familie besmetten en voor bijzondere prestaties zorgen. De ouders kochten het jaar daarop een paar matchende donkerbruine drieversnellingsnaaf Gazelle Superlichts waarmee ze met bagage achter op de bagagedragers Europa gingen verkennen. De jongste zoon, Paul, ging een paar jaar mee op deze vakanties. Eerst op de Gazelle Sprinter, Huub was al snel te groot geworden en overgestapt op een turquoise Sprinter. Later werd de blauwe Sprinter ingeruild voor een oranje ‘Gents-Touring’ van het toen nieuwe merk Koga-Miyata.
Huub initieerde het begrip ‘fietsvakantie’; met een minimum aan bagage fietstochten maken die of langs familie voerde dan wel leidde tot overnachtingen in jeugdherbergen. Het avontuur van een vakantie per fiets in de jaren 70 deed een groot beroep op het improvisatietalent en incasseringsvermogen van de fietser. Navigatieapparaten en mobiele telefoons waren toen nog droombeelden van Griet Titulaer, waarnaar men gniffelend gluurde op de zwart-wit treurbuis. Toen was het met een wapperende landkaart langs de kant van de weg in de regen, naar de dichtstbijzijnde plaats zoeken waar je een ‘mogelijke’ plaats kon vinden om te overnachten, een normaal ongemak. Voor iemand uit de 21e eeuw; ondenkbare variabelen, een zee van zoveel onzekerheden zou menigeen tot waanzin drijven.
Iedere zomervakantie trok Huub, na zijn vakantiegeld verdiend te hebben bij een bollenboer, er met zijn schoolvrienden per fiets op uit; er volgden een ronde door Nederland, een reis naar Denemarken, de Vogezen en het middelbare schooltijdperk afsluitende pièce de résistance; de tocht naar Athene en terug. Een epische tocht die Paul in 2011 dunnetjes zou overdoen. Ik zoom in op het jaar 1979, Huub studeert inmiddels in Wageningen (Lisse-Wageningen-Lisse is dan al een jaar een feit!) en verzint een fietstocht naar de Puy de Dôme. Wilfried Luschen en Paul gaan mee. Het drietal heeft een bittere pil te slikken; het doel van de reis; de beklimming van de legendarische Tour de France col wordt letterlijk gedwarsboomd door een slagboom en een streng verbodsbord. Gelaten draaien ze om en worden in de jeugdherberg in Clermont Ferrand geconfronteerd met een brutale Amerikaan die Gods gebod negeerde en triomfantelijk debiteerde over zijn tocht naar de top. Een zucht van ongeloof en verbittering die 42 jaar zou standhouden…
Ik sla vele jaren van tochten, wedstrijden en wielergeschiedenis over en start op 14 augustus 2021 in Leiden. De ‘wielrenner’ Paul, die we hebben leren kennen als de Snokmaster, heeft een tocht door Frankrijk voor zichzelf uitgestippeld, waarbij deelname aan de standplaatsvakantie met HiRoads in de Cevennen het scharnierpunt vormt van deze fietsreis. Tijdens de heenreis is de schande van 1979, het Puy de Dôme debacle, uitwissen het objectief. Dit MOET gebeuren.
We kunnen de Snokmaster kennis van de klassiekers moeilijk ontzeggen. Op dag twee wordt de Muur van Gerardsbergen met een bezoek vereerd, het begin van een reeks van hoogtepunten. De Waalse Ardennen worden niet gemeden, en de reis richting de Puy verloopt voorspoedig. Met militaire precisie worden de routes en de vooruit geboekte overnachtingen afgewerkt. Sporadische regen en slecht wegdek, dat laatste komt vaker voor dan slecht weer, worden in het strijdplan moeiteloos opgenomen. Lange tochten langs eindeloos lijkende jaagpaden houden de snelheid er goed in, als het Centraal Massief zich aandient. De Puy de Dôme komt prominent in beeld. De oud vulkanische lavakoepel domineert met 1465 meter de horizon. De route naar Clermond Ferrand voert langs de Puy, en zo staat de Snokmaster wederom net als 42 jaar geleden voor diezelfde slagboom. Het dilemma dringt zich aan hem op; nu midden op de dag naar boven fietsen met het risico halverwege tegengehouden te worden, en het nadeel van bagage, of morgenochtend vroeg voor het krieken der dag de klim zonder bagage aanvangen? Hij kiest voor de laatste optie; zij het met een bezwaard gemoed, zoveel kansen/ gelegenheden zijn of komen er niet meer.
Na een slapeloze nacht breekt de dag der waarheid vroeg aan; op 24 augustus om 06:22 uur vertrekt de Snokmaster voor de rit der rechtvaardigheid. Vanuit Clermond Ferrand moeten er eerst achthonderdtal hoogtemeters worden overwonnen, aleer men aan de eindklim kan beginnen en men dus voor de slagboom (der onrechtvaardigheid) staat. Rond half acht begint de Snokmaster met een hevig kloppend hart aan de klim van 4 kilometer die constant 12% is. Achter de slagboom langs, zoals de Amerikaan beweerde; de smalle weg op. De serviceweg draait als een spiraal omhoog en iedere honderd meter verder is winst op de deceptie van ’79. Voorspoedig en in een constant ritme worden de steile kilometers afgewerkt, tot minder dan een kilometer voor het eindpunt. Getoeter van een achteropkomende auto, de vrees gestopt te worden is reëel. Het blijken 3 busjes te zijn van arbeiders die of in het weerstation werken, of aan hun dag beginnen in het museum of in een andere toeristische attractie op de top. Eenmaal boven is de euforie groot en de plichtmatige foto’s worden gemaakt als zijnde sluitend bewijs voor een geslaagde missie.
De Tour de France van de Leidsche Fietskoerier, deel 2
Verlost van de druk die de ‘Puy-missie’ met zich meebracht was het rustig afzakken naar de Cevennen. Er bleef zelfs een ‘rustdag’ over om tegelijk met de (nog onbekende) anderen en broer Huub aan de standplaatsvakantie met HiRoads te beginnen. Die rustdag werd ingevuld met twee korte rondjes die al wel een goede indruk gaven aan wat de Cevennen te bieden heeft; relatief korte maar steile klimmetjes die eindigen op hooggelegen kale, verlaten vlaktes.
Een weekje Cevennen die zou beginnen op 25 augustus. Er werd verbleven in een Gîte, op een camping, een kilometer of 15 van de plaats Meyrueis verwijderd. Wielerliteratuurkenners weten waar deze plaats voor staat; de startplaats van de wedstrijd van hèt wielerboek bij uitstek; De Renner van auteur Tim Krabbé.
Tijdens zijn tocht naar de Cevennen werd de Snokmaster al regelmatig gevolgd door meevliegende roofvogels; kiekendieven, buizerds en sperwers. Was dit omdat de traag voortploeterende fietser er voor de vogels uitzag als een potentiele prooi? Of vergezelde ze ‘de Renner’ op weg naar zijn volgende hoofddoel; het rijden van de ronde van ‘De Renner’? Het boek ‘De Renner’ is een adaptatie van de streekroman van Jean Carrière; ‘De sperwer van Mayeux’, iets wat door de schrijver ontkend noch bevestigd wordt.
Het is natuurlijk naïef om te veronderstellen dat roofvogels over hogere intellectuele eigenschappen beschikken. Maar ‘de Renner’, de Snokmaster legde dit begeleidende vliegen uit als morele luchtsteun, geïnitieerd door hogere (wieler)machten. Toeval is eigenlijk ook maar datgene wat je er zelf aan waarde toe wilt kennen; je kunt een vriend of kennis tijdens het boodschappen doen tegenkomen wanneer je allebei in dezelfde stad woont; een aannemelijke toevalligheid. Wanneer je elkaar tegenkomt aan de andere kant van de wereld zonder vooraf gemaakte afspraak, dan is de grote van de aannemelijke toevalligheid erg klein.
De Snokmaster arriveerde als eerste gast bij de Gîte, waar hij al snel de hand drukte van reisleider Marcel de Waard. Nadat alle andere deelnemers waren binnengedruppeld en men aan het diner begon, was Huub nog onderweg. De berichten die hij gedurende zijn rit van Montpellier naar de camping verzond, werden steeds wat minder geruststellend. Uiteindelijk moesten Marcel en Paul in actie komen om hem af te halen. Het moeten meenemen van een fietstas (zo een waarin men een fiets vervoerd) bleek een niet te vervullen Herculesopgave. Uitgeput en inmiddels in het donker werd broerlief met fiets en bagage in de bus geladen. Zo maakten beide broers een indrukwekkende eerste indruk, ieder met een eigen invulling daarvan.
Zoals deze week Cevennen het scharnierpunt is van de fietsreis van de Snokmaster, zo is de dag dat de ronde van ‘de Renner’ wordt gereden een duidelijk objectief waarin literatuur en inspanning hand in hand gaan. De dagen voor en na deze rit worden gevuld met ritten die onderling uitwisselbaar zijn en die vaak ook hetzelfde beginnen en eindigen. Beginnend met een afdaling, waarmee je eigenlijk ook meteen weet; de laatste inspanning terug is een klim.
Het rijden van de ronde van de Renner begon, in tegenstelling tot het boek, vrijwel direct met de beklimming van de Mont Aiguoal (nadat er eerst afgedaald was uiteraard).
“Een buitenbladcol, of scheurcol”, zo had de bluffende Snokmaster deze klim al op voorhand omschreven. Hetgeen hij ook de laatste 12 kilometer daadwerkelijk onderstreepte door vol op het buitenblad deze toch vrij eenvoudige klim af te haspelen. Hoewel de rit van de Renner de 140 kilometer overstijgt was het qua inspanning niet de zwaarste inspanning die deze week moest worden geleverd, (er waren namelijk ook corveediensten!).
Het landschap was door de kloven was vaak spectaculair, maar het verloop van de ritten, zoals aangegeven ook voorspelbaar. De voorliefde van ritinrichter De Waard voor smalle steile klimmetjes, vaak voorzien van vers grint, werd maar al te vaak benadrukt. Een weekje standplaats in de Cevennen, met een groepje onbekenden was voor Huub en Paul precies voldoende om goed verzorgd en goed geluimd aan het tweede deel van dit samenzijn te beginnen: missie Mont Ventoux.
Na roerend afscheid te hebben genomen, ondernamen de twee broers de reis naar de Mont Ventoux. Na twee vlot verlopen etappes werd Carpentras bereikt, het hoofdkwartier vanwaar men de Ventoux zou gaan beklimmen; vanuit Bédoin via de klassieke ‘Simpson’ route.
In de winter en het voorjaar van 2011 was de Snokmaster aan het trainen voor zijn ‘Leiden-Athene-Leiden’. Hij had het verlichtte plan opgevat om ter voorbereiding weer eens wat clubkoersen te gaan rijden, om ‘de snelheid wat aan te scherpen’. Wat deze man bezielde om ‘de snelheid aan te scherpen’ voor een monsteretappetocht van meer dan 6000 kilometer is mij niet helemaal duidelijk. Feit is wel dat hij deze 6400 km binnen 6 weken had afgeraffeld, dus met de ‘aangescherpte snelheid’ zat het wel goed…
Afijn, ergens een zaterdagmiddag in maart zat dus de Snokmaster in de kantine van WV Amsterdam te Sloten zijn rugnummer op te spelden. Tegenover hem zat niemand minder dan Tim Krabbé hetzelfde te doen. Wielerliteratuurheld, de schrijver van ‘de Renner’ zat tegenover hem. Wat te doen? De Snokmaster sprak de schrijver aan, en stamelde enigszins schuchter en bewonderend over de literaire kunde van Krabbé. Het was voor de Snokmaster ook de reden geweest om halverwege de jaren ’80 de aanval in te zetten op de tijd van Krabbé op de Mont Ventoux. Dit lukte uiteindelijk in 1988. Dit feit werd vrij nonchalant vermeld in dit besmuikte monoloogje. Krabbé was niet onder de indruk; hij deed deze prestatie af met de kwalificatie “leuke tijd, maar je bent natuurlijk geen klimmer”. Dat hij daarmee ook zijn eigen ‘niet-klimmer’ zijn bevestigde was op dat moment van minder belang. In het boek ‘de Renner’ wordt dit ‘klimmer-zijn’ juist geaccentueerd door iedere klim af te werken op een idioot verzet; 43×19 (red.: Krabbés verwijzing naar zijn geboortejaar 1943). In wielerjargon noemen we zoiets een ‘mongolenverzet’. Dichterlijke vrijheid moeten we de schrijver Krabbé echter toekennen/ gunnen. In romans is het gerechtvaardigd de werkelijkheid te benaderen, of om een creatieve omgang hiermee te hebben. Het heet niet voor niets fictie.
De beklimming van de Mont Ventoux vereist een bepaalde geestesgesteldheid. Wie er te makkelijk over denkt, krijgt daar halverwege de rekening van gepresenteerd. Een klim van bijna 1600 hoogtemeters over 21 kilometer is er één van de buitencategorie. Los van de omstandigheden, die letterlijk moordend kunnen zijn, is de niet aflatende steilte een kracht die je steeds naar achteren trekt. Deze trekkracht wordt niet gecompenseerd door haarspeldbochten waar het goed herstellen is. ‘Het bos’, wat een goede 10 kilometer is en constant 10% of meer, is het steile monster, dat alle spier-en wilskracht uit je weet te zuigen. Wie eindelijk bij restaurant Chalet Renard aankomt, weet dat de redding nabij is, en kan de eindfase van de klim gaan inzetten, zelfs versnellen. Chalet Renard biedt wat herstel door het lagere stijgingspercentage en door de bochten die er daarna op volgen. Wie niet (meer) voor een recordtijd gaat heeft veel aan een Zen-benadering van deze klim. Jij, de achter je liggende trainingen, je fiets, de omstandigheden en deze berg, gaan ervoor zorgen dat je een mooie prestatie levert die je je leven lang zult onthouden. Wie de berg als een beginneling aanvalt, moet zich voorbereiden op een teleurstelling. De berg vergeeft niet, is meedogenloos.
Verre van een recordpoging bleven Huub en Paul met hun ‘bestorming’ der Ventoux. Voor Huub een eerste kennismaking met ‘le Géant de Provence’, die hij er verbazingwekkend goed vanaf bracht, in iets meer dan twee uur. Sinds 1988 heeft Paul met een tijd van 1 uur en 55 minuten, ieder jaar iets meer dan een minuut toegegeven op zijn ‘record’. Plausibel voor een ‘niet-klimmer’…
De afdaling was letterlijk een ijskoude douche. Het regende lichtjes tijdens de beklimming, maar de afdaling was weer een lesje in nederigheid jegens de natuur, en dat de Ventoux haar eigen klimaat heeft. Met deze epische beklimming van een geduchte Tourcol eindigde ook het samenzijn van de twee broers tijdens deze reis. De dag erop vertrok Huub naar Montpellier, alwaar hij de trein naar Nederland zou nemen. Paul begon aan zijn terugfietsreis, en zette koers richting de Alpen. Meer daarover in deel 3.
De Tour de France van de Leidsche Fietskoerier, Deel 3
Wie bereid is om te improviseren, moet ook nieuwe problemen het hoofd bieden. Met een uitgestippelde route in de Garmin, vertrok Paul richting de Alpen. Overnachtingen zouden ‘à l’improviste’ langs deze route gevonden worden. Vanaf vijf uur ’s middags zou er serieus rondgekeken worden naar een logeerplaats met een voorkeur voor ‘Chambres des Hôtes’, bed & breakfast-achtige ondernemingen die ook het avondeten verzorgen. Het is eten wat de pot schaft, maar een éénmalige ervaring op de heenweg deed verlangen naar meer. Bij de Fransen letterlijk aan tafel heeft vele voordelen; de kennis van de taal neemt per genomen hap toe, er wordt altijd goede wijn geschonken en er vindt cultuuruitwisseling plaats. Politiek komt ter tafel, geklaag over Covid-maatregelen, maar ook smakelijke taartjes die dag bij de bakker gegeten, worden gedetailleerd besproken.
De voorkeur lag dus bij een ‘Chambres des Hôtes’ overnachting. Enigszins afwijkend van de route richting de alpen, werd de steile weg ingeslagen naar twee van zulke logeerplekken. Beide verlaten, en dus maar eens getelefoneerd naar de eigenaresse van de tweede mogelijkheid. Munstege kreeg contact met een ‘Fontaine Chambres des Hôtes’ gesitueerd in Parijs. Spraakverwarring en gestamelde excuses tot gevolg. De tijd begon angstvallig snel weg te tikken, met een op handen zijnde invallende schemering. Langs de grote weg richting Gap waren alle hotels ‘complet’; vol. Gelukkig biedt de huidige techniek een oplossing voor vrijwel ieder probleem; met het verkeer langs zijn rug voortrazend, boekte Munstege online een kamer in Gap. Nood breekt wetten; de route werd verlaten dienende een hoger doel; voor het donker inchecken en nog een maaltijd scoren. Panisch werden die laatste 15 kilometer afgewerkt, lampjes aan en zo hard mogelijk fietsen als het parcours het toeliet. Het verkeer zoefde af en toe vervaarlijk dicht langs de Snokmaster, fietsen op een ‘Route National’ is een potje blufpoker met het noodlot. Om zeven uur ’s avonds plofte de Snokmaster neer op zijn hotelbed, om een uur later nog een smakelijk diner soldaat te maken. Na de ‘Gap-ervaring’ werd er (bijna) steeds vooruit geboekt, 1 dag of zelfs 2 dagen vooruit. De gevolgen van de Covid-crisis waren toch niet te negeren; zelfs in toeristische gebieden waren er hotels en ‘auberges’ over de kop gegaan, ze stonden prominent te koop.
Standplaats voor 1 dag Barcelonette werd, met het bovenstaande indachtig, als compromis ingeruild voor een eenvoudig hotel aan de Ubaye 20 kilometer verwijderd van deze plaats.
Van hieruit werd de Col de la Cayolle beklommen. Deze ‘rondrit’ toonde maar weer eens aan dat de Alpen altijd imponeren; de stille aanwezigheid van deze natuurreuzen doet ons bestaan nietig voorkomen. Zij zullen er altijd zijn. Na deze rondrit werd de koers naar Briançon ingezet. Een slooptocht over twee tourcols van de buitencategorie; de Col de Vars en de Col de l’Izoard. Vanuit het zuiden was dit wederom een klassieke tourroute. Het casse déserte van de Izoard doet aan als het landschap van een planeet ver buiten ons zonnestelsel. De steile klim vergde veel van Munstege, en hoewel dit ook niet de eerste keer was in zijn rijke ‘klimoeuvre’ moest er diep getast worden in de reserves. De afdaling was met recht een verdiende beloning na een dag hard werken. Wielrenners worden vaak terecht aangeduid als ‘de dwangarbeiders van de weg’ (red.: Albert Londres).
De tourcols werden nu hoog tempo opgediend. Vanuit Briançon verliep de route de volgende dag via de Col du Lautaret, Col du Galibier en de Col du Télégraphe. De vergezichten vanaf de top van de Galibier zijn altijd indrukwekkend, en gelukkig deed het weer goed mee. De Galibier kan qua weersomstandigheden soms een spookcol zijn; Munstege heeft zich wel eens trillend als een rietje in een restaurant in Valloire opgewarmd na een ijskoude afdaling.
Van het ene gebergte naar het andere; via een dagje Jura, dat met enkele nijdige klimmetjes werd samengevat waren de Vogezen het laatste objectief voor echte noemenswaardige klimritten. Ook hier raakten de tourhistorie en Munsteges eigen wielergeschiedenis elkaar. De Ballon d’Alsace was de eerste berg die organisator Desgrange in 1905 aan de wielrenners van de Tour de France voorschotelde; met de gedachte “Kan ik dit mijn renners wel aandoen? Vermoord ik ze niet?” De Ballon d’Alsace was voor René Pottier tweemaal het podium waarop hij zijn klimkunsten succesvol vertoonde, 1905 en 1906. Wat jaren later zou Desgrange door enkele renners voor moordenaar worden uitgemaakt toen hij de Tourmalet in het parcours had opgenomen…
Munsteges eigen geschiedenis met de Ballon d’Alsace schetste hij zo: “Het was 1977 of 1978 dat ik hier voor het eerst was. Ik was op fietsvakantie met mijn ouders, en toen mijn vader aan het bed gekluisterd was door koorts of een steenpuist, precies weet ik dat niet meer, hebben mijn moeder en ik deze klim gedaan. Onbevangen voor de lengte en steilte begonnen we aan deze klim. Ik reed toen al op een racefiets, en was qua materiaal en leeftijd sterk bevoordeeld, maar mijn moeder leverde een buitengewone prestatie. Ze reed op een Gazelle Superlicht, het damesmodel met een Sturmey Archer drieversnellingsnaaf. We kwamen vanuit noorden en zodra de klim begon schakelde ze meteen naar de kleinste versnelling. Ik reed vrij vlot naar boven, maar na een kwartiertje uitblazen kwam mijn moeder daar aangepeddeld. Met de kennis van nu, en het huidige materiaal, is dat een prestatie vergelijkbaar met die van Pottier. En afdalen op zo’n damesfiets is niet iets wat je bepaald voor je plezier doet. Het was inderdaad een licht Reynoldsframe, maar geen mixte; dus een instabiel zwabberframe. Ze daalde altijd af met rokende remmen, maar met respect voor die kliminspanning ben ik de Ballon op een zwaar verzet opgereden; 42 x 26.”
Na de Ballon d’Alsace stond de Grand Ballon die dag op het programma. De geleverde inspanning tegen de d’Alsace op, kwam met een forse rekening. Munstege harkte zichzelf Grand Ballon op; fysiek leeg en uitgewoond was een kamertje boven op deze klim in het hotel met dezelfde naam de wens. Niet vooruit geboekt en dus een gokje, geen rekening houdend met de Covid-werkelijkheid. Op de hele ‘route des Crêtes’ waren alle hotels en auberges gesloten. Gevolg; een bijna identieke herhaling van de ‘Gap-ervaring’. De ‘route des Crêtes’ werd in een ijltempo afgehaspeld na een gehaaste online boeking. Uiteindelijk kwam Munstege in een uitstekend hotel terecht; met een prachtig uitzicht en voortreffelijk eten. Daarmee waren de Vogezen eigenlijk ook in 1 dag afgewerkt. De volgende etappe was voornamelijk afdalen, dat begon een enorm lange tocht naar beneden vanaf de Col de la Schlucht.
Hierna volgden wat vlakke etappes door het minder boeiende Noord-Frankrijk, dat vaak een armlastige indruk geeft door grauwe plaatsjes en steden die in de vorige eeuw de zware industrie omarmden, maar daar nu nog de zure vruchten van plukken. Het oogt allemaal versleten, en de agrarische sector daar heeft net als in Nederland de grootschalige monocultuur als voornaamste drijfveer.
De etappe die eindigde in Longwy, was de laatste 15 kilometer een intense beproeving van mens en materiaal. De route op de Garmin stuurde Munstege haast onbegaanbare paden op. In vergelijking; de slechtste kasseistroken van Parijs-Roubaix zouden dan als goed begaanbaar glad plaveisel worden aangemerkt. Het alternatief was fietsen op een 4-baans snelweg. Dat alternatief wees Munstege resoluut af; als de zoveelste fietsdode in een statistiek terechtkomen is geen alternatief.
De volgende dag, een eenvoudig ritje naar Wallonië, werd een slooptocht om bovenstaande problemen te omzeilen. Wat maar gedeeltelijk lukte. Het werd een zoektocht over geitenpaden in de regen, die eindigde op Belgisch een na hoogste berg; de Baraque de Fraiture. De dag daarna begon de voorlaatste etappe zoals de tweede etappe begon, over een befaamd klimmetje van een Belgische klassieker. Was het de tweede etappe over de muur van Geraardsbergen (Ronde van Vlaanderen), dit keer was ‘La Redoute’ (Luik-Bastenaken-Luik) opgenomen in het parcours. Een waardige afsluiter van een reeks van beklimmingen die hun sporen in de wielersport wel hebben verdiend. Hierna was het ‘uitbollen’ naar de ‘lage landen’.
Tijdens deze ‘Tour de France’ legde Munstege bijna 4000 kilometer af. Hierin moesten ruim 47.400 hoogtemeters worden overwonnen. Munstege: “Deze cijfers geven niet weer wat een ongelofelijk mooie ervaring dit was. En de foto’s geven slechts een indruk van mijn herinneringen, de panorama’s; de beelden die zich dagelijks aan mij ontvouwden zal ik lang bij mij dragen. Het onderweg zijn, dag na dag, kan klinken als een sleur. En ja je ontwikkelt routines, maar wanneer ik me weer overgeef aan de sleur van alledag, werk en zo, dan beginnen de gedachtes aan een nieuwe reis snel vorm te krijgen!”
De columns van auteur P. Munstege zijn auteursrechtelijk beschermd. Reproductie, vermenigvuldiging, analoog dan wel digitaal, als wel citaten dienen aan de auteur ter beoordeling te worden voorgelegd. Copyright 2022 ©.